Afbeelding van aanzichtkaart uitgeverij A. Asmus Nachf. uit Eisleben.

De geschiedenis van Martin Luther op het Duitse noodgeld van de Serienscheine.

JEUGD

In het voorjaar 1483 komt de boerenzoon Hans Luder in Eisleben. Zijn vader bezit weliswaar een boerderij in Möhra, een klein dorp tussen Eisenach en Bad Salzungen, maar in die tijd heeft de jongste zoon het erfrecht. Hans Luder gaat dus met zijn jonge vrouw Margarethe naar Eisleben.

Op 10 november 1483 wordt Martin Luder geboren. Het is de Dag van de heilige Martin en daarom wordt de zoon Martin genoemd.
Het gezin vertrekt naar Mansfeld.
In 1517 is de schrijfwijze van zijn naam vastgelegd als Luther, de naam van zijn vader Luder blijft op de oude manier geschreven.

De vader van Martin gaat in de kopermijn werken. Zijn vrouw Grethe en hij werken hard. Een half jaar na Martin’s geboorte verhuizen zij naar Mansfeld. Jaar op jaar komt er een kind bij. De ouders zijn erg streng voor hun kinderen.

De Graven van Mansfeld verpachten de mijnen. Hiervoor moeten de pachters belasting betalen. De winst wordt hierdoor afgeroomd waardoor er geen of weinig geld overblijft voor verdere exploitatie.
De vader van Luther heeft succes. Hij heeft in 1510 voldoende geld verdiend om acht schachten te exploiteren en drie Hütten.

Zij hebben een hard bestaan en veel zorgen. De investeringen kosten veel geld. Twee handelaars uit Leipzig werken met Hans Luder “samen” en verschaffen hem voorschotkapitaal en hij levert hen koper etc. Het zijn woekeraars en er blijft weinig of geen winst voor Luder over.

In 1488 stuurt Hans Luder zijn zoon naar de Stadtschule van Mansfeld die naast de Georgenkirche ligt. Op 4,5 jarige leeftijd leert Martin zingen, lezen, schrijven en rekenen en begint hij met Latijn. De kinderen moeten de tien geboden, het onze Vader en de geloofsbekentenissen foutloos op kunnen zeggen. Op latere leeftijd kon Luther dit nog citeren.
Er wordt geslagen als de kinderen falen of zoals Luther 15 slagen krijgt (met een roe) omdat hij de vervoegingen niet kan opzeggen die hij nota bene nog niet eens geleerd heeft.

In 1497 gaat Martin voor een jaar naar de Latijnse school in Magdeburg. Luder wilde dat Martin meer leerde dan hijzelf. De school van die Brüder vom gemeinsamen Leben (de Broeders des Gemenen Levens). De kinderen van de Latijnse School moeten zelf voor hun onderhoud zorgen. Zij gaan langs de deuren om te zingen en worden daarvoor beloond. Ook zonen van welgestelde ouders bedelen, het was in die tijd een gewoonte. Zij leren op school bidden en gebedjes opzeggen. De leerlingen worden allereerst in de bijbel ingeleid.

 

Ouders van Martin Luther geschilderd door Lucas Cranach de oudere.

Noodgeld Eisenach, 50 pf, catalogusnr. 320.2 a

Na een jaar wordt Luther teruggeroepen naar Mansfeld. Dan vertrekt Luther in 1498 als 15 jarige naar Eisenach, hij bezoekt de hogere klassen van de parochieschool van Sankt Georg. Hij leert er Latijn.

Martin verblijft bij familie. Maar daar is weinig te eten. Met andere kinderen trekt hij zingend langs de deuren om wat te eten te krijgen. Bij familie Cotta vindt hij een slaapplaats. Ursula Cotta nodigt hem uit om mee te eten. Martin maakt kennis met haar broer, de koopman Heinrich Schalbe. Hij wordt in de familiekring opgenomen en leert er ook tafelmanieren. Hij krijgt boeken te lezen en hij leert luit spelen. Martin is onder de indruk omdat hij voor het eerst bij een patriciërsfamilie in huis is.
Hij komt hierdoor in aanraking met de Franciscanen. Hij leert de monnik Johannes Hilten kennen.
Wellicht heeft hij nog houtsnedes van Albrecht Dürer in handen gehad die op markten aangeboden worden.

Het huis van de fam. Cotta staat links op het noodgeld afgebeeld. Het is een van de oudst bewaard gebleven vakwerkhuizen van Thüringen en staat nu als Lutherhaus in Eisenach bekend en is te bezoeken.
Het noodgeld is in de herfst van 1921 uitgegeven.
De spreuk op het noodgeld luidt:
„Ein feste Burg – ein ganzer Mann – sein Wort sie sollen lassen stahn“
De vertaling: “Een vaste burcht – een man uit één stuk – zijn woord moeten ze met rust laten.
Het is een van de beroemdste liederen die Luther heeft geschreven.

Noodgeld Eisenach, 50 pf, catalogusnr. 318.1

ERFURT

Afbeelding van een schilderij van Wilhelm Weimar.

Van 1501-1505 gaat Luther naar de universiteit van Erfurt . Zijn vader heeft zich met hulp van de graaf Van Mansfeld, die hem twee smeltovens verhuurd had, zover opgewerkt dat hij in staat is zijn zoon zonder al te grote geldzorgen te laten studeren. Luther zou rechten gaan studeren.

Luther vindt onderdak in “der Georgenburse” aan de Lehmannsbrücke. Het studentenleven is streng. Om 4 uur opstaan en om 8 uur ‘s avonds naar bed. Alles is aan strenge regels gebonden. Er mag alleen Latijn gesproken worden, Duits is verboden. Wanneer je je niet houdt aan de strenge regels dan wordt je uitgesloten van studie. Het ontgroenen kennen ze ook. Men zet een Neulingen Kap op met horens en ezelsoren, de anderen lachen dan dansend op je heen, iemand trekt de kap van je hoofd en gooit je nat met een emmer water.

De studie aan de universiteit begint in die tijd met een algemene onderbouw die de “schone kunsten” wordt genoemd en waarin veel filosofie zit. In de herfst van 1502 legt Luther het Bakkalaureusexamen af. (bacalaureaat, 1e academische graad). Luther blijft op de universiteit.

Luther bestudeert ook Ockham (richting Scholastiek, net als mr. Eckhart). Deze beïnvloedt zijn latere ontwikkeling.

Op de universiteit maakt hij kennis met het humanisme. De oorsprong daarvan ligt in Italië.
Niet God staat in het middelpunt, maar de scheppende mens.
De werkwijze van de Duitse humanisten vat men samen in de term “ad fontes”, “dat in de bron gaan” betekent. Zij halen hun kennis niet meer uitsluitend uit de bijbel, maar uit de overleveringen van de Klassieken.
Rond 1450 vindt Gutenberg de boekdrukkunst uit. Tot dan toe is de productie van boeken een monopolie van kloosters. Dat betekent dat de onderwerpen beïnvloed worden door de kerk.
Daarnaast zorgt de boekdrukkunst er voor dat ideeën veel sneller verspreid kunnen worden.
Dat leidt tot roerige tijden, zo voeren de Scholastieken strijd tegen de humanisten en omgekeerd.
Pamfletten en strijdschriften doen hun intrede. Voorbeelden van humanisten zijn Erasmus en de Duitser Georg Burckhart bekend geworden als Spalatin, de latere vriend van Luther. Spalatin was de hofprediker en secretaris van de keurvorst.

In 1504 krijgt hij een slagaderlijke bloeding in de Paasvakantie. Luther verkeert in levensgevaar en overdenkt zijn leven. De filosofie valt hem tegen. Hij wil wel het Evangelie lezen, maar in die tijd is het niet gebruikelijk om de Bijbel te lezen. Luther is in februari 1505 klaar met de leerstof en wordt benoemd tot “meester in de vrije kunsten” (magister). Daarna kiest men een speciale studierichting: theologie, rechten of medicijnen. Luther kiest voor de rechtenstudie.

Zijn vriend Johann Lange gaat in 1506 het klooster in. Een medestudent vindt de dood in een studententwist en Luther vraagt zich af hoe hij het zelf zou vinden om dood te gaan. Het heeft zo een diepe indruk op hem gemaakt dat hij zich afvraagt hoe hij een rechtvaardige God tegemoet kan treden, want hij voelt zich een zondaar.

De pest doet zijn intrede. De mensen steken grote vuren aan om de lucht te reinigen. De straten zijn leeg, de klokken luiden voor de vele doden. De dodenkarren rijden door de straten. De artsen binden welriekende zalven en kruiden in een soort snavel voor hun neus.

Martin voelt zich onrustig en neemt midden in het semester vrij om zijn vader en moeder in Mansfeld op te zoeken. Hij blijft er niet lang.

Op de terugweg komt hij bij Stotternheim in een zware onweersbui. Van angst roept hij: “Hilf Sankt Anna! Ich  wille ein Mönch werden”.  (Help mij Sint Anna, ik zal monnik worden.)

In Saksen was Anna de patrones van de mijnwerkers. Zij was volgens de traditie de moeder van Maria, de grootmoeder van Jezus. Ze worden vaak als drie-eenheid afgebeeld. Anna heeft dan Maria op schoot en die weer het kind Jezus. (Anna te Drieën)

1505-1512 Klooster van Erfurt

Noodgeld Erfurt, 50 pf catalogusnr. 344.2 letter E.

De begroeting van Luther in Erfurt op
7 april 1521.

Op 17 juli 1505, ongeveer twee weken na de bliksem, klopt Luther aan de poort van het Augustiner Klooster in Erfurt, genaamd “Schwarzes Kloster” en vraagt om een plaats. Daags daarvoor heeft hij zijn boeken verkocht en aan zijn vrienden een afscheidsmaal gegeven. Hij gaat het klooster in voor zijn zielenheil. Hij schrijft zijn ouders een brief. Zijn vader is woedend. Hoeft iemand die heilig wil gaan leven, zich niet meer te houden aan het gebod “Eer uw vader en uw moeder”? Hebben zij niet alles voor hem gedaan?

Luther krijgt eerst een kamer in de Kloosterherberg toegewezen om nog eenmaal te overdenken of hij wel monnik wil worden. Luthers vader is erg boos, maar geeft uiteindelijk wel toestemming. Kort daarvoor waren twee zonen aan de pest gestorven.
Na twee maanden bedenktijd wordt Luther tot het kloosterleven toegelaten. Hij krijgt:
een wit wollen hemd als ondergoed, een zwarte pij met een grote capuchon, een zwarte leren gordel en een witte scapulier, een witte doek die van voren en van achteren tot de bodem valt.

Tijdens een kerkdienst na de inwijding ligt Luther in een kruisvorm op het graf van Ordentheoloog Johannes Zachariae, die als consul in Konstanz in 1415 de verbranding van Jan Hus bewerkstelligd had. Luther wordt als novice in het klooster aangenomen en krijgt een kleine kale cel toegewezen. In de cel staat een stoel, een tafel en er is een strozak als bed. Het uitzicht is op de begraafplaats van het klooster. Om 3 uur ’s nachts worden de monniken gewekt. En in de kou staan ze te zingen en te bidden. Wanneer zij zondigen krijgen ze straf (slagen en uitsluiting van maaltijden). Er zijn maar twee maaltijden per dag om 10 uur en om 16.00 uur. Op vastendagen krijgen ze geen middageten.
Dat is iedere vrijdag en alle kerkelijke feestdagen. Velen van hen zijn ondervoed. Er is ook een spreekverbod, daarom leren ze gebarentaal. Iedere novice heeft een meester. Luther heeft Johann von Grefenstein. Van hem leert Luther over Jan Hus. Jan Hus zette zich af tegen de kerkelijke toestanden. Excommunicatie door de kerk weerhield hem niet.
Luther is bang dat hij ook in het klooster geen antwoord vindt op zijn vraag of hij de genade van God zal krijgen. De novicemeester geeft hem boeken uit de kloosterbibliotheek ter afleiding, maar het lukt hem niet Luther van zijn angst af te helpen.
Na zijn priesterwijding verdiept Luther zich in de theologie. Zijn kwellende vragen komen weer op. Hij leest de werken van Gabriel Biels en andere aanhangers van de Via moderna. Ook in zijn geliefde werken van Occam vindt hij geen antwoord op zijn vragen.
In de zomer van 1506 is er een pestepidemie in Duitsland. Luther wordt in de orde van de Augustijnen opgenomen. Vanwege de pest blijft Luther in Erfurt. Hij wordt subdiaken, diaken en begin 1507 in de Erfurter Dom door bisschop Hieronymus von Brandenburg tot priester gewijd.

Noodgeld Erfurt, 50 pf, catalogusnr. 344.2  Luther predikt in de Augustinerkirche.

Een maand later leest hij zijn eerste mis in de Augustiner Kloosterkerk. Ook Hans Luder werd uitgenodigd. Hij komt met 20 personen en geeft 20 Gulden aan zijn zoon, omdat diens uitgeteerde gestalte meelij oproept. Van dat geld kon een student een jaar lang leven.

Luther moet weer bedelen langs de straten en het smerigste werk doen wat de kloosterorde hem maar opdraagt. Door hard te werken hoopt hij vrede te kunnen vinden voor zijn ziel.
Johannes van Staupitz, de geleerde vicaris-generaal der augustijnen, geeft hem een bijbel te leen, in rood leer gebonden. Het was in die tijd maar aan weinigen voorbehouden om zelf in de Bijbel te lezen.

Luther hoopt dat de priesterwijding een nieuw mens van hem zou maken, maar dat gebeurt niet. Hij vast meer dan goed voor hem is. De kastijdingen past hij zo toe, dat hij bewusteloos in zijn cel neervalt. Ook biechten helpt niet. Hij voelt zich verworpen. Het is een moeilijke periode in zijn leven.

Noodgeld Erfurt, 50 pf, catalogusnr. 344.2 letter U: Luther in gesprek met Van Staupitz

WITTENBERG

Noodgeld Wittenberg 50 pf, catalogusnr. 1442.1 letter U, 1922.  Houtsnede van Hans Weiditz, 1520 

Afbeelding van een schilderij van Wilhelm Weimar

Luther heeft in 1508 voor het eerst contact met de stad Wittenberg.
Wittenberg is in die tijd meer een dorp dan een stad met 2000 inwoners. Er is rijkdom door de lakenfabriek waarvan de producten op de beurs in Leipzig met veel winst worden verhandeld en toch zijn er ook lemen hutten met strodaken. De Elbe functioneert als handelsweg en brengt daardoor voorspoed, maar als zij buiten haar oevers treedt is Wittenberg zo goed als onbegaanbaar.

In Wittenberg wordt in 1502 een universiteit opgericht als tegenhanger van de Leipziger universiteit. Keurvorst Friedrich der Weise heeft hier een groot aandeel in.

Eind 1508 gaat Luther te voet naar het Augustijner Klooster in Wittenberg. De tocht gaat via Weimar, Naumburg en Halle. De dialecten die er gesproken worden verstaat hij niet. Hij ziet vreemde klederdrachten en gewoontes. Als Luther aankomt schrikt hij van de armoedige aanblik van Wittenberg.

Vanuit het klooster gaat Luther iedere dag naar de universiteit. Hij volgt de lessen van pater Wolfgang Ostermayer. Luther krijgt weer te maken met Johann von Staupitz die zijn biechtvader wordt. Von Staupitz is professor aan de Wittenburgse universiteit en hij heeft voor Luthers benoeming gezorgd. Hij probeert Luther te helpen.
Hij ontmoet de andere professoren, de jurist Scheurl en Nicolaas von Amsdorf, een Saksische edelman, die later een volgeling van Luther zou worden. Ook ontmoet hij Andreas Bodenstedt, gewoonlijk Karlstadt geheten.

Noodgeld Wittenberg, 25 pf,
catalogusnr.1443.3

De Universiteit van Wittenberg wordt in 1502 opgericht.

In 1508 (Luther is 25) krijgt Luther de opdracht van zijn orde om als “meester in de vrije kunsten” aan de universiteit van Wittenberg onderwijs in de filosofie te gaan geven aan beginnende studenten. Dat had hij eerder in Erfurt ook gedaan voordat hij in het klooster was gegaan. De filosofie heeft niet de liefde van zijn hart. Hoe meer hij zich ermee bezig houdt, hoe meer hij gaat voelen, dat de filosofie zoals hij in die tijd beoefend wordt een gevaar is voor het geloof.

Als Luther colleges geeft zit dr. Martin Pollich onder zijn gehoor. Hij is de lijfarts van de keurvorst en is in vele studierichtingen afgestudeerd. Hij is dan al van mening dat Luther een nieuwe leer zal verkondigen en de hele kerk zal hervormen.

Luther gaat in 1510 naar Rome. Hij gaat als begeleider mee met de Nederlander Johan van Mechelen omdat Augustijners niet alleen mogen reizen. De reis naar Rome is om de Augustijnen te vertegenwoordigen en in Rome te vertellen over de rol van het mannenklooster in de kerkhervorming.
Johan van Mechelen heeft gestudeerd aan de universiteit van Wittenberg. Hij moest het besluit van de vicaris-generaal (24-3-1506), om het klooster open te stellen voor de wereld, bepleiten. De voetreis duurde 1,5 maand. Hij blijft vier weken in Rome.

Op de afbeelding, een schilderij van Wilhelm Weimar, zie je dat Luther in oktober 1511 in Rome aankomt en zijn eerste bijna hemelse blik op Rome werpt. Luther ziet veel misstanden in Rome. Voor de onrust in zijn ziel heeft de reis Luther weinig baat gebracht.
Na zijn terugkeer uit Rome krijgt Luther opdracht om af te studeren.
In het klooster te Wittenberg, waar hij na de reis naar Rome wordt geplaatst, ligt in de zuid-westhoek een kleine, verwarmbare torencel tussen de slaapzalen en de brouwerij, dat wordt zijn kamer.

Op 4 oktober 1512 hield Luther een dispuut, waardoor hij de graad verwierf van Licentiaat en op 19 oktober wordt hij doctor in de theologie.
Zijn vriend Wenzeslaus Link -de prior van zijn klooster- en Nicolaas Grüneberg, presbyter van de Wittenberger Stadskerk zijn als paranimfen hierbij aanwezig.
Hij legt de eed af. Hij doet de gelofte om het Heilige Schrift zijn leven lang te onderzoeken, getrouw en zuiver te prediken en de waarheid van Gods Woord altijd in geschriften en disputen te verdedigen.
Die eed is hem zijn latere leven tot steun geweest ook toen het pauselijk gezag hem in de weg stond.
Andreas Bodensedt, gewoonlijk Prof. Karlstad genoemd, is de decaan van de theologische faculteit. Karlstad schuift Luther de doctorring aan zijn vinger. Hij is een rappe en populaire prater waarmee hij zijn oppervlakkige kennis verdoezelt. Luther zal later nog veel met hem te stellen krijgen.

Noodgeld Wittenberg, catalogusnr. 1442.1 Luther met doctorsmuts 

Kopergravure van Lucas Cranach

Drie dagen na zijn promotie wordt hij hoogleraar in de Bijbelse theologie en gaat hij colleges geven over de Psalmen. Hij noemt zichzelf geen doctor in de theologie, maar doctor van de Heilige Schrift.

Luther leert in die tijd: Hebreeuws en Grieks, de grondtalen van de bijbel. Hij had ingezien dat de Vulgata, de roomse Latijnse bijbel niet altijd betrouwbaar is. Hij hoeft geen les meer te geven in de filosofie van Aristoteles. Hij geeft colleges over de Psalmen en Latijnse tekst.
Later volgen nog colleges over de brieven aan de Romeinen, de Galaten, de Hebreeën. Door Luther wordt de universiteit van Wittenberg bekend.

Noodgeld Wittenberg, catalogusnr. 1442.1 Luther met doctorsmuts

Kopergravure Daniel Hopfer, 1523

Noodgeld Wittenberg, 50 pf letter E, catalogusnr. 1442.1 
(Van deze serie zijn 6 biljetten van 50 pf , ieder biljet heeft een letter en zij vormen samen de naam LUTHER).

Luther heeft nog steeds geen vrede voor zijn ziel gevonden. Hij worstelt met het begrip rechtvaardigheid Gods. Dat begrip staat in de brief die Paulus schreef aan de Romeinen.
Luther heeft de rechtvaardige en de zonde straffende God niet lief, hij haat hem.
Door het lezen van de brief van Paulus krijgt het begrip rechtvaardig een andere betekenis. De rechtvaardige zal uit het geloof leven. Op dat moment voelt Luther zich herboren.

Luther wordt door zijn orde tot districtvicaris benoemd. Hij wordt opzichter over elf kloosters.
Daarvoor moet hij veel reizen. Luther onderwijst de monniken, spoort hen aan de Bijbel veel te lezen. Hij wijst op het belang de jeugd te onderwijzen. Hij heeft veel correspondentie.
In 1514 wordt hij predikant aan de Wittenbergse Stadskerk.
Op de afbeelding van het noodgeld zien we de kansel, waarop hij predikte, in de Stadskerk.

Luther begint zijn strijd tegen de aflaten

Noodgeld Wittenberg, 50 pf, catalogusnr. 1442.1 letter L achterkant

Dit is het eerste woonhuis van Luther, op het noodgeld van Wittenberg afgebeeld.

Het Lutherhaus werd in 1504 als Augustinerkloster gesticht. Toen onder de naam “Schwarzes Kloster” bekend. Luther leefde hier in 1508 als monnik. Ten tijde van de reformatie werd het klooster afgeschaft en Luther kreeg het klooster in 1532 als woonhuis met zijn familie.

Het woonhuis van Luther behoort nu tot de Unesco wereldgoed.
Zijn werkkamer heet in het Duits de “Lutherstube”.

De restaurateur Uwe Rähmer aan het werk.
Het is in 2017 gerestaureerd.
Foto: dpa

De tijd tussen Luthers ontdekking van zijn “Rechtvaardiging door het geloof alleen” en het moment dat hij op de eerste november van 1517 zijn 95 stellingen tegen de aflaat aan de deur van de slotkapel te Wittenberg slaat, is voor Luther een tussenperiode. Deze periode duurt ongeveer vier tot vijf jaar.

In de herfst van 1515 breekt er een zware pest uit in Wittenberg. Dan vraagt Luther zich af of hij de stad moet verlaten. Aan zijn vriend Lang in Erfurt die dit wel noodzakelijk vindt, schrijft hij: “De wereld zal niet vergaan als broeder Martin omkomt. Ik ben hier geplaatst en geroepen en zo mag ik dus niet weglopen, omdat ik een belofte van gehoorzaamheid heb gedaan, tenzij dezelfde autoriteit, die mij beval deze positie in te nemen, mij zou opdragen te vertrekken. Niet dat ik niet bang ben voor de pest (ik ben de apostel Paulus niet, alleen maar iemand die college over hem geeft) maar ik hoop dat de Heer mij van vrees zal bevrijden”.  Gelukkig blijft Luther gespaard.

Noodgeld Wittenberg, 50 pf
catalogusnr. 1442.1, letter R, achterkant.

SCHWEINITZ: DE DROOM VAN FREDERIK DE WIJZE IN DE NACHT VAN
30 EN 31 OKTOBER 1517

Op de achterkant van het noodgeld van Schweinitz staat een droom van Frederik de Wijze.

In dit ambtshuis in Schweinitz (links)  had keurvorst Friedrich de Wijze ‘s nachts een voorspellende droom.

Keurvorst Frederik de wijze, Luthers landheer, had op het slot van Schweinitz driemaal op rij dezelfde droom. Hij was daarover zeer bezorgd. In de ochtend, vertelde hij de droom aan zijn broer Hertog Johann, en vroeg hem wat hij er van vond en hoe hem moest interpreteren namelijk als goed of slecht.

rechtsonder: noodgeld Schweinitz, 50 pf, catalogusnr. 1212.1

“Toen ik op een avond moe naar bed ging, begon Frederik zijn verhaal, viel ik in slaap na het nachtgebed en heb twee en een half uur goed geslapen. Toen ik wakker werd kon ik niet slapen tot ongeveer middernacht. Ik dacht na over hoe we met mijn bedienden het feest van de Allerheiligen zouden vieren en ik bad voor de arme zielen in het vagevuur. Ik vroeg God om genade en dat hij mij zou raden om mijn land op de juiste manier naar eeuwige gelukzaligheid te brengen, en dat we alle slechte mensen ver van onze heerschappij zouden mogen houden.

Geleidelijk viel ik weer in slaap, en daar heb ik gedroomd dat God een monnik zond met een fijn en respectabele gezicht. Hij was de zoon van de apostel Paulus. Als metgezellen had hij alle lieve heiligen bij zich, die getuigden dat hij echt door God en niet door de duivel gezonden was. Hij vroeg me in de naam van de Heer om toestemming iets te schrijven op de slotkerk van Wittenberg, en dat het het mij niet zou berouwen.

 

Noodgeld Schweinitz ,50 pf, catalogusnr.1212.1

Noodgeld Schweinitz, 10 pf,
catalogusnr. 1212.1

Hoe de droom werkelijkheid werd:
Gods woord en Luthers leer vergaan nooit en nimmer

Noodgeld Schweinitz, 25 pf, catalogusnr. 1212.1

Ik gaf toestemming en hij begon te schrijven met zulke grote letters dat ik het in Schweinitz kon lezen, en met een ganzenveer die tot Rome reikte en met de bovenkant van de veer doorboorde hij de beide oren van de Leeuw en stootte omhoog naar de drievoudige Kroon van de paus die daardoor bewoog en dreigde om te vallen. Daar strekten wij onze armen uit om de Kroon te beschermen voor de val.

Toen werd ik wakker en had nog steeds mijn arm uitgestrekt. Al snel viel ik weer in slaap, maar de droom overviel mij opnieuw. De monnik schreef en schreef, en stak nog steeds door de oren van de Leeuw op de Paus. Daar begon de leeuw plotseling zo gruwelijk te brullen, dat heel Rome en alle staten van het Heilige Roomse Rijk samendromden om te zien wat er aan de hand was. Daar riep de paus de standen op om de monnik met het schrijven op te laten houden en ze richtten zich tot mij, als Landheer moest ik het hem verbieden. Ik werd weer wakker en ik het verbaasde mij dat de droom zich had herhaald. Ik bad tot God, dat hij de paus voor het kwaad wilde bewaren.

Weer ingeslapen droomde ik voor de derde keer over de schrijvende monnik en dat de rijksstanden en wij, mijn geliefde broeder en ik, in Rome waren en probeerden de lange veer te breken, zodat de paus daardoor niet langer gehinderd werd. Maar de veer leek wel van ijzer en ze knarste tijdens de poging om de veer te buigen, zo erg dat het mij door merg en been ging. Toen vermoedde ik dat de monnik wellicht meer kon dan alleen brood eten. Teleurgesteld, vertrok iedereen uit Rome en was bezorgd dat de monnik schade zou kunnen aanrichten. Terug in mijn land, vroeg ik hem hoe hij aan de pen kwam die zo stevig en taai is.
Toen liet hij mij zeggen dat ze van een honderdjarige Boheemse gans was. Een van zijn oude schoolmeesters, had ze aan hem geschonken en hij had haar zelf gesneden. Dat de veer onverwoestbaar was, kwam omdat men de geest ervan niet kon afpakken, noch -zoals bij andere veren- ze de ziel er uit kon trekken. Daarom heb ik hem bewaard en gebruik ik hem.

Plotseling verspreidde zich het gerucht dat uit deze wonderbaarlijke veer weer nieuwe groeiden en dat veel geleerde mannen in Wittenberg om deze jonge nieuwe veren vochten, waarvan werd gezegd, dat ze net zo lang en sterk zouden worden als de veer van de monnik. Toen ik eindelijk besloten had om met de monnik te praten werd ik wakker en kon ik niet meer inslapen. Ik prentte me alles in wat ik had gedroomd, en dacht na over de betekenis.

Behalve met zijn broer, sprak de keurvorst Frederik ook met zijn kanselier over de vreemde droom. Beide meenden dat dromen niet zo erg belangrijk zijn, maar men moest ze ook niet verachten. En ze voegden er aan toe, dat ze zouden willen weten of de droom van God kwam of door de duivel was ingegeven. Tenslotte kreeg de vorst het advies zich er niet langer over te bekommeren en erover in te zitten. De ware betekenis van de droom zou wel op het juiste moment aan het licht komen.
Maar de keurvorst zei: “De droom gaat niet uit mijn gedachten.. Ik heb al bedacht hoe hij geïnterpreteerd kan worden, maar ik houd dat voorlopig nog voor mezelf. Ik zal die gedachten opschrijven en misschien zal ik er dan later wel achter komen of ik gelijk heb”.
Dat de keurvorst met zijn droom gelijk krijgt, blijkt uit de volgende gebeurtenissen.

Johann Tetzel, een Duitse dominicaan, probeert in die tijd aflaten te verkopen voor de bouw van de Sint-Pieter in Rome.

Luther weet ook wel van de geldverslindende levenswijze van Paus Leo X, van het handjeplak tussen de curie van Rome en de aartsbisschop van Mainz, die de opbrengst van deze aflaat delen.
In Rome is Leo X de paus. Hij is geboren als Giovanni de’Medici en is paus van 1513 tot 1521.
Deze paus streeft wel naar vrede en consolidatie, maar vooral naar een kunstzinnig en schitterend Rome. De bouw van de St. Pieter en de Romeinse koepelbouw kost enorm veel geld.

Noodgeld Schweinitz, 20 pf, catalogusnr. 1212.1

De rol van de stad Jüterbog

Noodgeld Jüterbog, 50 pf, catalogusnr. 663.1 met de afbeelding van de Nicolaikirche. 

Circa 40 kilometer ten noordoosten van Wittenberg ligt Jüterbog. In het jaar 1174 verleende de aartsbisschop van Maagdenburg stadsrechten aan Jüterbog. Zo kon deze buitenpost van het aartsbisdom Maagdenburg zich ontwikkelen als handelscentrum tussen de mark Brandenburg en het keurvorstendom Saksen.
In april 1517 strijkt aflaatprediker Johann Tetzel in Jüterbog neer en wordt de stad voor enige tijd een belangrijk centrum van de aflaathandel. Gedurende zijn verblijf in Jüterbog verblijft Tetzel in een kapel van de Sint-Hedwigskerk.

In de doopkapel van de Nikolaikerk in Jüterbog bevindt zich nog altijd de ”Tetzelkasten” (de Tetzelkist).

Vermoedelijk behoorde deze dertiende-eeuwse geldkist destijds al tot de inventaris van de Nikolaikerk en gebruikte Tetzel hem om de opbrengst van de aflaathandel in te bewaren.

Links noodgeld Jüterbog met de Tetzelkist in de Nicolaikerk. Catalogusnr. 663.1

Over Tetzel en deze geldkist heeft de Duitse schrijver Theodor Fontane in het vierde deel van zijn ”Wanderungen durch die Mark Brandenburg” (1882) een oud verhaal opgetekend dat een uiterste consequentie van de aflaathandel benadrukt: iemand kon een vrijbrief voor het begaan van misdaden kopen!

In dat verhaal trok Tetzel op een dag over een berg op de Golmheide tussen Jüterbog en Trebbin. Daar werd hij overvallen door Hans von Hake, de eigenaar van het slot in het dichtbij gelegen Stülpe. Terwijl Von Hake de aflaatkramer honend te kennen gaf dat hij de dag tevoren een aflaat voor toekomstige zonden bij hem had gekocht, beroofde hij hem van al zijn geld. Tetzels lege geldkist liet hij de berg afrollen.
In Wittenberg heeft Tetzel geen aflaatpreken gehouden, omdat de Saksische vorsten in 1517 besloten hadden om de handel in aflaten in hun gebieden niet toe te staan. Jüterbog viel in kerkelijk opzicht onder de jurisdictie van Albrecht van Brandenburg, aartsbisschop van Maagdenburg en Mainz. Voor deze kerkvorst was de aflaathandel een gemakkelijke manier om de schuld af te lossen die hij bij de Augsburgse bankiersfamilie Fugger gemaakt had om zijn aartsbisdommen te verwerven. Hij had in het geheim afspraken met paus
Leo X afgesproken dat de helft van de opbrengst van de aflaathandel in de onder hem ressorterende gebieden hem persoonlijk zou toevallen, de andere helft was bestemd voor de bouw van de Sint-Pieterskerk in Rome. De ervaren aflaatprediker Tetzel trad als commissaris in dienst bij de aartsbisschop.
In zijn geschrift ”Wider Hans Worst” (1541) schrijft Luther dat in 1517 veel inwoners van Wittenberg naar Jüterbog, Zerbst en andere plaatsen in de omgeving gaan om te luisteren naar Tetzels preken en om aflaten te kopen. De aflaatprediker doet onder meer de bekende uitspraak: „Zodra het muntje in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt.”
U vindt het artikel van Jüterbog op de site: http://www.rd.nl/kerk-religie/aflaathandel-in-j%C3%BCterbog-zette-luther-op-scherp-1.347206

Luther verzet zich daarom tegen de aflaten. De ware aflaat is de vergeving die God in Christus schenkt. En de ware boetedoening is niet een zaak die kan worden afgekocht, maar een strijd van het hart door heel het leven heen. In het middeleeuwse aflaatsysteem lag inderdaad het grote gevaar, dat de mens aan het ware berouw niet meer toekwam en dat hij die innerlijke boete zelfs als overbodig ging beschouwen.

Als het effect van de aflaathandel ook in Wittenberg merkbaar wordt publiceert Luther zijn 95 stellingen tegen de aflaathandel. Hij wordt als biechtvader herhaaldelijk geconfronteerd met mensen die hun zonden komen opbiechten en daarna hun aflaatbrieven laten zien. Hij kan hun dan geen boetedoening opleggen, omdat deze is afgekocht.

noodgeld Jüterbog met de Tetzelkist in de Nicolaikerk. Catalogusnr. 663.1 

Op 31-10-1517 worden de stellingen op de kerkdeur van Wittenberg geslagen.

Luther vindt dat hij niet langer kan zwijgen. In de biechtstoel had een gemeentelid hem lachend verteld, geen vergeving meer nodig te hebben: hij had zich voor goed geld van een aflaat verzekerd.

De stellingen zijn bedoeld als uitgangspunt voor een wetenschappelijk dispuut.
Luther denkt dat de Paus niet op de hoogte is van de verkoop van aflaten.

Afbeelding links is van een schilderij van Wilhelm Weimar

Op het noodgeld van Schweinitz staat: Hoe de droom werkelijkheid werd: Gods woord en Luthers leer vergaan nooit en nimmer.

In 1518 is er rumoer om de stellingen. Binnen enkele weken is in geheel Duitsland bekend wat er in Wittenberg is gebeurd.
Zijn verweer vindt weerklank.

Zodra men in Rome begrijpt wat er gebeurd is in Wittenberg moet Luther zich op 6 oktober 1518 in Rome verantwoorden voor de kerkelijke rechtbank. Dat weigert hij, want hij weet hoe het in Rome toegaat. Er wordt een tussenweg gevonden: Luther zal zich verantwoorden voor de pauselijk gezant bij de rijksdag, kardinaal Cajetanus, in Augsburg. Luther wordt gesteund door Frederik de Wijze.
De raadsheren van de keursvorsten zorgen ervoor dat Luther een vrijgeleide van keizer Maximiliaan krijgt. Eind september gaat Luther met Leonard Beijer naar Augsburg en komt op 7 oktober uitgeput in Augsburg aan.

 

Noodgeld Wittenberg, catalogusnr. 1443.3

Op het noodgeld staat de afbeelding van Frederik de Wijze met zijn handtekening.

Rijksdag 1518 in Augsburg

Afbeelding van een schilderij van Wilhelm Weimar
Op de afbeelding zien we Cajetanus met het document van paus Clemens VI in debat met Luther

Cajetanus logeert bij de Fuggers. De gesprekken vinden in het Stad Paleis van de Fuggers plaats.  Luther bezoekt Cajetanus daar meerdere keren.
In von Staupitz, die ook naar Augsburg is gekomen, vindt Luther grote steun. Op diens raad stelt hij aan Cajetanus zijn mening schriftelijk ter hand om haar ongewijzigd naar Rome te sturen.
Van 12 tot 14 oktober 1518 zal de kwestie besproken worden. Cajetanus wil dat Luther zijn dwaling erkent en herroept. Luther wil weten wat hij moet herroepen. De voornaamste reden waarvan Luther beschuldigd werd, was dat Luther tegensprak wat paus Clemens VI geleerd had. Luthers vindt dat er zeker naar de Paus geluisterd moet worden; maar dat zijn woorden in overeenstemming moeten zijn met de Heilige Schrift, wil hij onderwerping daaraan eisen.
Luther herroept zijn dispuut niet! Cajetanus heeft op alle manieren geprobeerd de kleine man uit Wittenberg terug te brengen van zijn weg. Maar noch de indruk van het purper, noch zijn vaderlijke vermaning zijn er toe in staat. Ook dreigementen met ban en interdict helpen niet. Luther wil leven uit de schat van Christus en uit niets anders, Na twee dagen geeft Cajetanus het op. Zijn geduld is ten einde: “Ga, ga, en kom me niet weer onder de ogen, tenzij je herroepen wilt.” En terwijl hij nog eenmaal roept: Herroep! buigt Luther zich ter aarde – en vertrekt.
Tot 20 oktober blijft Luther in Augsburg. Hij hoort niets meer van Cajetanus. Het is voor Luther gevaarlijk in Augsburg. Daarom zorgen vrienden voor een paard en een gids. ’s Nachts helpen zij hem, met behulp van raadsheer Langemantel, door een klein poortje de stad uit. Voorbij Coburg ontmoet Luther graaf Albrecht van Mansfeld, die hem gastvrijheid aanbiedt. Op 31 oktober bereikt hij Wittenberg.

Hoe ging het verder in Jüterbog?

De burgerij van Jüterbog stond reeds in 1519 achter Luthers opvattingen. Dat de Reformatie in deze stad zo snel ingang vond, kwam ook doordat veel zonen uit vooraanstaande Jüterbogse families in Wittenberg studeerden en daar met Luthers leer in aanraking kwamen.

Omdat men ernstige twijfels had over de aflaathandel vroeg het stadsbestuur Luther om hulp. In het voorjaar van 1519 stuurde deze zijn leerling en vertrouweling Franz Günther naar Jüterbog, die daar de reformatorische opvattingen krachtdadig begon te verbreiden.
Günther kreeg te maken met de in de stad gevestigde franciscanen. De loop van de gebeurtenissen valt te reconstrueren uit een tweetal berichten van de franciscaan Bernard Dappen. Het ene bericht stuurde hij op 4 mei 1519 aan Jakob Gropper, de bisschoppelijke generaal-vicaris, het andere een dag later aan Hieronymus Schulze, de bisschop van Brandenburg. De franciscanen hielden de prediker uit de school van Luther scherp in de gaten –er liep in Rome immers een proces wegens ketterij tegen Luther– en zagen al snel reden om hem bij de verantwoordelijke bisschop aan te klagen.

Uit de berichten valt te vernemen dat Dappen zich er onder meer over beklaagde dat Günther preekte dat de pauselijke aflaat verwerpelijk is. Na volgende klachten maande de bisschop Günther tot matiging en gaf hem waarschijnlijk het advies om tijdelijk niet te preken, in de hoop dat de gemoederen zouden bedaren.

Kanselstrijd

Het tegendeel was het geval. Als plaatsvervanger kwam Thomas Müntzer uit Wittenberg (Dappen spreekt van „een andere magister van dezelfde sekte.”) Müntzer pleitte voor een hervorming van de Rooms-Katholieke Kerk op allerlei fronten en schijnt op nog scherpere toon gepreekt te hebben dan Günther. Müntzers optreden zette de franciscanen nog verder op scherp, temeer daar hun pogingen om door tegenpreken de reformatorische invloeden in te dammen geen enkel effect hadden.

Met Pasen 1519 kwam het tussen de franciscanen en Müntzer tot een regelrechte kanselstrijd. De strijdende partijen beluisterden elkaars preken en bekritiseerden die in volgende kerkdiensten vanaf de kansel. Toen de franciscanen het effect van de reformatorische prediking op de Jüterbogse kerkgangers bemerkten, verweten ze Günther en Müntzer dat ze de christelijke eenheid verstoorden, de Rooms-Katholieke Kerk spleten en ervoor zorgden dat het volk zijn eerbied voor de paus verloor.

Half mei raakte Luther op de hoogte van Dappens berichten en vernam hieruit dat de franciscanen hem voor het optreden van Günther en Müntzer verantwoordelijk hielden. Op 15 mei richtte de reformator zich per brief tot de Jüterbogse franciscanen. In dit schrijven verdedigt hij zijn beide geestverwanten, verwijt hij de franciscanen theologische onkunde en dreigt hij de berichten voorzien van een weerlegging te publiceren, als ze hun aantijgingen niet herroepen en zijn naam niet zuiveren.
U vindt het artikel van Jüterbog op de site: http://www.rd.nl/kerk-religie/aflaathandel-in-j%C3%BCterbog-zette-luther-op-scherp-1.347206

1519 Het dispuut in Leipzig

Noodgeld Schmalkaden, 50 pf catalogusnr. 1184.3

Aan de universiteit van Wittenberg wordt in 1518 een hoogleraar Grieks (de taal van het NT) benoemd. Het is de 21 jarige Philippus Melanchthon. Spoedig ontstaat er een vriendschap tussen Luther en Melanchthon. Melanchthon is ook zeer goed onderlegd in het Hebreeuws.

De universiteit organiseert een dispuut onder auspiciën van hertog Georg van Saksen, een oom van de keurvorst. Luthers medestander prof. Karlstadt daagt de Rome-getrouwe Dr. Johann Eck uit Ingolstadt uit tot een openbaar wetenschappelijk dispuut over de punten van verschil.
Luther besluit met Karlstadt mee te gaan. Het dispuut begint op 27 juni 1519. Begeleid door 200 Wittenberger studenten trekken Karlstadt, Luther en Melanchton Leipzig binnen.
Karlstadt verliest het dispuut. Het gaat voornamelijk om de vrije wil. Karlstadt moet veel citaten opzoeken. Eck heeft geen boeken nodig, citeert uit zijn hoofd. Hij is een van de beroemdste geleerden van zijn tijd en zeer ervaren in het debatteren.
Luther neemt het op 4 juli het dispuut over van Karlstadt. Tien dagen strijden Eck en Luther met elkaar. Het dispuut gaat over het gezag van de pausen en de grote kerkvergaderingen, de concilies.

Luther beweert dat hij geen mens, maar alleen Christus Zelf als Hoofd van de strijdende kerk erkent. Hertog Georg laat zijn ontzetting blijken, maar Luther blijft bij zijn standpunt: kerkvergaderingen hebben alleen gezag, voor zover zij zeggen wat op de Schrift gegrond is.
Eck beschouwt zichzelf als overwinnaar, daar hij gezorgd heeft voor een overtuigend bewijs dat Luther een ketter is.
Voor Luther is het dispuut van Leipzig van grote betekenis geweest. Hij wordt ten volle doordrongen van het Sola Scriptura (de Schrift alleen). Paus en concilie worden door Luther overboord geworpen. Hij gaat geloven dat de Paus de Antichrist is.

In Zwitserland b.v. beschouwt men de dag van Leipzig als het begin van de Reformatie.
Voor Luther begint nu een rijke tijd, wellicht de mooiste jaren van zijn leven.
Hij veert op door de weerstand. Een lawine van pamfletten, waarmee de partijen over en weer elkaar bekogelen, was het gevolg van het Leipziger debat. Men krijgt de indruk dat de drukkerijen van Europa de helft van hun capaciteit besteden aan het drukken van Luthers geschriften en de andere helft aan die van z’n tegenstanders.
Na het dispuut te Leipzig in juli 1519 barst er een pennenstrijd los tussen beide theologen. Eck verdedigt de Jüterbogse franciscanen en publiceert ondertussen Dappens berichten onder de titel ”Articuli (…) contra Luteranos” (Artikelen (…) tegen de lutheranen). In de titel van deze publicatie worden de vertegenwoordigers van de Reformatie voor het eerst aangeduid als lutheranen en wel in negatieve zin.

Afbeelding van een schilderij van Wilhelm Weimar. Luther in dispuut met Johann Eck.

Vrije Godsdienstuitoefening

Noodgeld Jüterborg, 25 pf, catalogusnr. 663.1.
Op het noodgeld staat de beeltenis van Schneidewein met de zin dat hij de Reformatie tot stand bracht

Van het noodgeld zijn er twee series uitgegeven van 10 x 50 pf. Op de voorkant staat een letter en het totale woord is W.I,T,T,E,N,B,E,R.G.
(zie de afbeelding rechts met de beginletter W). Achter de letter
W staat een serienummer.
Er is een serie van 10 x 50 pf met vermelding van de drukfirma en een serie van 10 x 50 pf zonder vermelding van drukfirma.

Dappens berichten hebben niet het door hem gewenste gevolg gehad. Bisschop Schulze vreest dat hard ingrijpen de eenheid van de kerk in gevaar zou brengen. Kort na Pasen 1519 verlaat Müntzer Jüterbog, waarna Günther zijn werk als prediker voortzet tot de nazomer van dat jaar. In 1520 stuurt Luther Paulus von Rhoda als prediker naar Jüterbog. Vanwege het dreigement van aartsbisschop Albrecht van Brandenburg dat hij het stadje zijn zelfstandigheid op het gebied van de rechtspraak zou ontnemen, wijkt Von Rhoda uit naar het Saksische Oehna, waarheen veel Jüterbogse kerkgangers hem volgen.

Na het ontvangen van een som geld staat de aartsbisschop het in 1528 toe dat de lutherse predikant Thomas Schneidewein in Jüterbog aan het werk gaat.  Nadat er in 1540 nogmaals een aanzienlijk geldbedrag aan Albrecht van Brandenburg is betaald, krijgt Jüterbog het recht op vrije godsdienstuitoefening.
U vindt het artikel van Jüterbog op de site: http://www.rd.nl/kerk-religie/aflaathandel-in-j%C3%BCterbog-zette-luther-op-scherp-1.347206

De paus vaardigt op 15 juni 1520 een bul uit tegen Luther. Hij krijgt nog 60 dagen de tijd om de 41 stellingen waarop hij veroordeeld was te herroepen. Als hij dat niet deed zou hij in de ban worden gedaan. Rome heeft zijn hervorming van de kerk afgewezen. Luther vindt dat de paus zich boven de Schrift stelt. In sommige plaatsen, Keulen en Leuven worden de boeken van Luther verbrand.

Eck brengt de bul naar Duitsland, hij wordt  met spotgelach ontvangen.
In Leipzig en Torgau, waar de banbul  aan de domkerk is aangeplakt, wordt zij met vuil besmeerd en afgescheurd. Te Erfurt maakt de universiteit de bul niet openbaar. Luther geeft de paus zijn banvloek  formeel terug. Hij schrijft in het latijn. Hij beschuldigt Paus Leo zelfs, o.a. dat de Paus zich boven een concilie stelt. Von Staupitz, zijn vaderlijke vriend en zielsverzorger onttrekt zich aan de strijd. Hij legt het vicaraat-generaal der Augustijners neer, treedt uit de orde en breekt het verkeer met Luther af.
In zijn sterfjaar, op 1 april 1524, schrijft Von Staupitz Luther nog één keer. Hij beklaagt zich dat men thans zoveel wil afschaffen, ook het kloosterleven, dat toch met het geloof niet in strijd is.
Luther en heel Duitsland verwachten veel van keizer Karel. Tussen paus en keizer was een oude vete en Karels verkiezing was door de pauselijke stoel met alle macht tegengewerkt. Toen de keizer, uit Nederland komende over de Rijn, valt het reeds op dat Aleander in zijn gezelschap was. Hij is de pauselijke nuntius die in Keulen, Mainz en Trier de boeken van Luther liet verbranden.

Op 10 december 1520  worden ’s avonds om negen uur de goddeloze boeken verbrand door Luther. Ook het kerkelijk wetboek en enkele boeken van theologen zijn daarbij. Luther werpt ook de pauselijke bul in het vuur.

Noodgeld Wittenberg, 25 pf, catalogusnr. 1443.3

 

Zie onderaan de pagina:
Noodgeld Wittenberg, 50 pf,

catalogusnr. 1443.2
Van dit noodgeld zijn er 20 biljetten uitgegeven van ieder 50 pf.

Op de band staat een spreuk van Luther:
„Ich hab einmal des Papstes Dekret in Wittenberg verbrennet und ich wollt’s wol noch einmal verbrennen“
De vertaling: “Ik heb ooit een decreet van de paus verbrand en ik zou het nog wel eens willen doen.”